Bipolaire stoornis  (manisch-depressieve stoornis)

 

 

Een bipolaire stoornis wordt gekenmerkt door het herhaald optreden van episoden met heftige en extreme stemmingschommelingen. De stemming is dan gedurende een langere periode wisselend of zeer laag zijn (depressief) of zeer uitgelaten (manisch of hypomaan) of soms gelijktijdig manisch en depressief (gemengde episode). De episoden kunnen geïsoleerd optreden, dat wil zeggen dat ze worden afgewisseld door episoden van normale stemming, maar ook direct in elkaar overgaan. De depressieve fase duurt gemiddeld drie maanden, de manische fase één maand.

 

Onderverdeling

A. Bipolaire I stoornis recidiverende depressieve en manische episodes

B. Bipolaire II stoornis recidiverende depressieve en hypomane episodes

 

DSM-IV-TR criteria Depressieve episode    zie voor meer informatie submenu    "Depressie"

 

DSM-IV-TR criteria depressieve episode

 

Bipolaire depressie

De symptomen van depressieve episode bij de bipolaire stoornis verschillen niet of nauwelijks van die van de gewone of unipolaire depressie.

Aanwijzingen voor onderscheid unipolaire en bipolaire depressie • voorgeschiedenis manie of hypomanie • voorgeschiedenis met door antidepressivum geïnduceerde hypomanie • frequent recidiverende depressies • eerder geen respons op verschillende antidepressiva • seizoensgebonden patroon • abrupt begin en einde van een depressieve episode • eerste episode op jongere leeftijd (< 25e jaar) • familiaire belasting voor (bipolaire) stemmingsstoornissen 

DSM-IV-TR criteria manische episode

 

A. Een duidelijk herkenbare periode met een abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, gedurende ten minste een week (of elke duur indien opname in een ziekenhuis noodzakelijk is).

B. Tijdens de stemmingsstoornis zijn drie (of meer) van de volgende symptomen (vier indien de stemming alleen geprikkeld is) voortdurend en in belangrijke mate aanwezig:

  • opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën
  • afgenomen behoefte aan slaap (bijvoorbeeld voelt zich uitgerust na slechts drie uur slaap)
  • spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang
  • gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen
  • verhoogde afleidbaarheid (dat wil zeggen de aandacht wordt te gemakkelijk getrokken door onbelangrijke of niet ter zake doende van buiten komende prikkels)
  • toeneming van doelgerichte activiteit (ofwel sociaal, op het werk of op school ofwel seksueel) of psychomotorische agitatie
  • zich overmatig bezig houden met aangename activiteiten waarbij grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen (bijvoorbeeld ongeremde koopwoede, seksuele indiscreties of zakelijk onverstandige investeringen)

 

C. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemende episode

D. De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in werk, of normale sociale activiteiten, of relaties met anderen te veroorzaken, of opneming in een ziekenhuis noodzakelijk te maken om schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken. (Redactie: In circa 10 à 15% van de gevallen ontwikkelt zich een psychose, dat wil zeggen een verlies van de realiteit, die tot uiting komt in met name wanen - oncorrigeerbare gedachtedwalingen - of een zeer bizar gedrag. De thema's van die wanen zijn vaak in overeenstemming met het overdreven gevoel van eigenwaarde, men denkt b.v. een beroemde persoonlijkheid te zijn, een bijzondere relatie met God te hebben, speciale macht of kennis te bezitten.)

E. De symptomen zijn niet het gevolg van het directe fysiologische effect van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel of andere behandeling) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hypothyroïdie = verlaagde schildklierwerking).

N.B.: Maniforme episodes die onmiskenbaar veroorzaakt zijn door een somatische antidepressieve behandeling (bijvoorbeeld geneesmiddelen, elektroconvulsietherapie, lichttherapie) mogen niet meetellen voor het stellen van de diagnose "bipolaire I stoornis).


DSM-IV-TR criteria gemende episode

 

A. Er wordt voldaan aan de criteria van zowel een manische episode als aan die van een depressieve episode (behalve in duur), bijna elke dag gedurende ten minste een week.

C. De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in werk, gewone sociale activiteiten, of relaties met anderen te veroorzaken, of opneming in een ziekenhuis noodzakelijk te maken om de schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken.

D. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel of andere behandeling) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hypothyroïdie = verlaagde schildklierwerking).

NB.: Gemengde episodes die onmiskenbaar veroorzaakt zijn door een somatische antidepressieve behandeling (bijvoorbeeld geneesmiddelen, elektroconvulsietherapie, lichttherapie) mogen niet meetellen voor het stellen van de diagnose "bipolaire I stoornis".

 

DSM-IV-TR criteria hypomane episode

A. Een duidelijk herkenbare periode met voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, die ten minste vier dagen duurt en die duidelijk verschilt van de gebruikelijke niet-depressieve stemming.

B. Tijdens de periode van de stemmingsstoornis zijn drie (of meer) van de volgende verschijnselen (vier als de stemming alleen prikkelbaar is) voortdurend en in belangrijke mate aanwezig:

 

  • opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën
  • afgenomen behoefte aan slaap (bijvoorbeeld voelt zich uitgerust na slechts drie uur slaap)
  • spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang
  • gedachtenvlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen
  • verhoogde afleidbaarheid (dat wil zeggen de aandacht wordt te gemakkelijk getrokken door onbelangrijke of niet ter zake doende van buiten komende prikkels)
  • toeneming van doelgerichte activiteit (ofwel sociaal, op het werk of op school ofwel seksueel) of psychomotorische agitatie
  • zich overmatig bezig houden met aangename activiteiten waarbij grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen (bijvoorbeeld betrokkene wordt gepreoccupeerd door een ongeremde koopwoede, seksuele indiscreties of zakelijk onverstandige investeringen)

 

C. De episode gaat gepaard met een onmiskenbare verandering in het functioneren die niet karakteristiek is voor betrokkene, wanneer deze symptoomvrij is.

D. De stemmingsstoornis en de veranderingen in functioneren kunnen door anderen worden waargenomen.

E. De episode is niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken of opneming in een ziekenhuis noodzakelijk te maken en er zijn geen psychotische verschijnselen.

N.B.: Hypomane episodes die onmiskenbaar veroorzaakt zijn door een somatische antidepressieve behandeling (bijvoorbeeld geneesmiddelen, elektroconvulsietherapie, lichttherapie) mogen niet meetellen voor het stellen van de diagnose "bipolaire II stoornis".

 

Verloop

Uit onderzoek blijkt dat 35-60% van de patiënten met een bipolaire stoornis tenminste één depressieve episode doormaken voordat ze een manische episode hebben. Gemiddeld treden de stemmingswisselingen elke drie tot negen jaar op, met periodes van een normale stemming tussendoor. 15 tot 20% heeft last van ten minste vier episodes van een stemmingsstoornis (depressie, manie, hypomanie of mengvorm) binnen twaalf maanden, een rapid cycling. Bij sommigen staat de manie op de voorgrond, bij anderen de depressie. Een manische episode kan worden gevolgd door een depressie, andersom is ook mogelijk. Het kan geleidelijk beginnen, maar ook acuut, soms binnen een dag. Vroege symptomen van een manie zijn vaak een afgenomen slaapbehoefte en meer energie. Zonder behandeling gaan de episodes wel over, maar de risico's van een onbehandelde depressie of manie zijn groot. Een onbehandelde manie kan bijvoorbeeld leiden tot levensgevaarlijke lichamelijke uitputting, een depressie tot zelfmoord. Probleem bij de behandeling is dat ongeveer 50% van de patiënten met een acute manische episode een matige tot ernstige beperking van ziekte-inzicht hebben. Het risico op overlijden door suïcide bedraagt circa 19%.

Voorkomen Uit epidemiologische studies is bekend dat bipolaire stoornissen in verreweg de meeste gevallen recidiverend zijn gedurende het leven. Circa 1% à 2% van alle volwassenen vanaf 16 jaar en ouder heeft in meer of mindere last van een bipolaire stemmingswisselingen. In Nederland zijn er circa 100.000 volwassenen (evenveel vrouwen als mannen) met een bipolaire stoornis. De stoornis kan op elke leeftijd beginnen, maar de piek ligt tussen het 15e en 19e jaar en dat is vroeger dan bij unipolaire depressies. Er is een hoge mate van comorbiditeit (tegelijk voorkomen) met angststoornissen, middelenmisbruik en mogelijk ook met persoonlijkheidsstoornissen. In de Collaborative Depression Study is bij 146 patiënten gedurende 20 jaar gekeken naar het beloop van de bipolaire I stoornis. Hieruit bleek dat depressieve symptomen 32 procent van de totale tijd uitmaakten, manische/hypomanische symptomen 9 procent van de tijd en gemengde verschijnselen 6 procent. Bovendien komen subsyndromale verschijnselen, zoals milde depressie en hypomanie veel frequenter voor dan syndromale verschijnselen, zoals ernstige depressie en manie. Dit betekent dat patiënten ondanks behandeling meer dan de helft van de tijd symptomatisch zijn. Comorbide drugsgebruik is vaak geassocieerd met een chronisch beloop.

 

Behandeling bipolaire stoornissen

In 2001 is een herziene richtlijn bipolaire stoornissen van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) verschenen. Deze richtlijn is "een binnen de psychiatrische beroepsgroep overeengekomen gedragslijn voor gepaste zorg, die gebaseerd is op actueel klinisch wetenschappelijk onderzoek naar effectiviteit en doelmatigheid van beschikbare alternatieven, rekening houdend met de situatie van de patiënt." In de behandeling van bipolaire stoornissen staat de farmacotherapie (medicatie) in de richtlijn centraal. Farmacotherapie wordt gecombineerd met psycho-educatie (voorlichting van familie en naasten van de patiënt) en counselling (kortdurende, probleemgerichte (praktische) begeleiding, gericht op het hier en nu).

 

Psycho-educatie

In de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is ondermeer het recht op informatie vastgelegd. De patiënt heeft recht op informatie in begrijpelijke taal, over zijn of haar ziekte, de behandeling, de gevolgen en risico's van die behandeling en over eventuele alternatieve behandelingen. De zorgverlener is verplicht de patiënt deze informatie te verschaffen. Een manier om deze informatie te verschaffen is middels psycho-educatie. In de richtlijn wordt psycho-educatie omschreven als "een systematisch uitgevoerd voorlichtingsprogramma, waarin aandacht wordt besteed aan de symptomen, het beloop, vroege herkenning en het omgaan met de stoornis. Bij de behandeling van bipolaire stoornissen is psycho-educatie een effectieve interventie gebleken ter bevordering van therapietrouw en ter voorkoming of beperking van het aantal recidieven. Een essentieel onderdeel van voorlichting is het leren herkennen van vroege symptomen. Deze vroege symptomen treden gemiddeld twee tot drie weken voor een recidief van een depressie of manie op. Lotgenotencontact wordt als optie genoemd in de richtlijn. Deze vorm van steun kan de patiënt en zijn of haar direct betrokkenen ondermeer helpen in het leren omgaan en accepteren van de aandoening en het contact met de hulpverlening verbeteren. Voorlichting en begeleiding van de partner, van familie of andere naasten is belangrijk omdat zij een cruciale rol kunnen spelen bij het tijdig herkennen van vroege symptomen.

 

Psychosociale begeleiding (counselling)

Counselling is een kortdurende, probleemgerichte (praktische) begeleiding, gericht op het hier en nu. Een vorm van gesprekstherapie is een zinvolle aanvulling op de farmacotherapie. De thema's die aan bod dienen te komen vertonen een overlap met de onderwerpen die bij psycho-educatie aan bod komen zoals het belang van therapietrouw, een vast dag- en nachtritme en het herkennen van vroege symptomen. Meer specifiek richt counselling zich op psychosociale problematiek, acceptatie van de aandoening en (het ontwikkelen van) sociale activiteiten. In de richtlijn bipolaire stoornissen worden drie specifieke therapieën genoemd:

  • Cognitieve therapie voor bipolaire stoornissen Het accent ligt hier op de herkenning van en anticiperen op vroege symptomen door rust te nemen bij een beginnende manie en in beweging te komen bij een beginnende depressie.
  • Interpersoonlijke en sociaal-ritmetherapie Een combinatie tussen interpersoonlijke psychotherapie (IPT) en een therapie gericht op het bevorderen van een vast dag- en nachtritme en een vast patroon van sociale activiteiten (IPT-Social Rhythm Therapy).
  • Family-focused treatment (FFT) Kern is de veronderstelling dat een afwijzende omgeving het beloop van de bipolaire stoornissen negatief kan beïnvloeden. Voorts omvat FFT psycho-educatie, communicatietraining en trainingen in het oplossen van problemen.

 

Farmacotherapie bipolaire stoornis

 

Behandeling van de acute manie Eerste keus bij de behandeling van een niet ernstige manie, is een stemmingsstabilisator (lithium, carbamazepine, valproaat). Van de drie stemmingsstabilisatoren is lithium het best onderzocht, maar van alle drie is de werkzaamheid vastgesteld. In de richtlijn bipolaire stoornissen van de NVvP wordt geen voorkeur aangegeven. Wanneer een behandeling met één stemmingsstabilisator, bij optimale bloedspiegel, na twee weken niet tot verbetering leidt, kan een tweede worden toegevoegd. Het verdient de voorkeur om lithium te combineren met carbamazepine of valproaat.

  • Lithium
  • Carbamazepine
  • Valproaat
  • Antipsychotica
  • Comedicatie (toegevoegde medicijnen) Het verdient aanbeveling eventuele comedicatie af te bouwen en te staken zodra de symptomen van de manie verdwenen zijn (remissie).

 

- Antipsychotica worden toegevoegd aan de stemmingsstabilisator indien er sprake is van een ernstige manie en/of een psychose. In de richtlijn van de NVvP wordt geadviseerd te kiezen voor een atypisch antipsychoticum.

 

- Benzodiazepinen worden toegevoegd aan de stemmingsstabilisator indien er sprake is van een ernstige slaapstoornis en/of indien een extra sederend effect gewenst is.

 

Behandeling van een bipolaire depressie Als een patiënt nog geen stemmingsstabilisator gebruikt, dient hij alsnog daarop ingesteld te worden.

  • Lithium
  • Carbamazepine
  • Valproaat
  • Antidepressiva Bij een ernstige depressie wordt gestart met een antidepressivum, bij een minder ernstige depressie wordt het effect van de stemmingsstabilisator gedurende vier tot zes weken afgewacht. De Nederlandse richtlijn adviseert om, gezien het risico op het ontstaan van een (hypo)manie of rapid cycling, nadat de symptomen van de depressie verdwenen zijn (remissie) het antidepressivum na enkele maanden af te bouwen en te staken. Er zijn echter ook studies die aantonen dat een langerdurend gebruik van het antidepressivum juist een terugval voorkomt. Er is controverse over het gebruik van antidepressiva. Vanwege een veronderstelde kans op het induceren van een manie of van rapid cycling door antidepressiva, adviseren sommigen alleen antidepressiva bij ernstige bipolaire depressies in combinatie met een stemmingsstabilisator. Na herstel zou het antidepressivum direct gestaakt moeten worden. Andere onderzoekers adviseren wel degelijk het gebruik van antidepressiva bij de bipolaire depressie. De kans op het induceren van een manie of van rapid cycling lijkt groter met een klassiek antidepressivum.
  •  

Onderhoudsbehandeling (preventie of profylaxe)

Wanneer starten met (profylactische) onderhoudsbehandeling

  • Wanneer iemand drie episodes heeft doorgemaakt, onafhankelijk van de tijd tussen de episoden
  • Na een ernstig verlopen manie (bijvoorbeeld met psychotische symptomen), waarbij een klinische opname noodzakelijk was en bij wie in de familie diverse eerstegraads familie een bipolaire stoornis hebben.

 

Welke medicijnen?

  • Lithium Eerste keus bij profylaxe is lithium, aangezien het de enige stemmingsstabilisator is waarvan de profylactische werkzaamheid met zekerheid is vastgesteld. Lithium heeft pas een preventieve werking na een jaar. Tussen de 40 tot 50% van de patiënten blijven volledig vrij van nieuwe depressieve of manische episoden; bij 20 tot 40% neemt de ernst of frequentie af; bij 10 tot 20% heeft lithium geen effect. De preventieve werking is dus zeer groot. Het is raadzaam lithium het hele leven te blijven gebruiken. Staken van een succesvolle behandeling met lithium leidt tot een grote kans op een recidief: 15 maal zo groot als wanneer niet gestopt wordt. Een ander risico van staken is lithiumresistentie (niet meer reageren op lithium). bloedspiegel 0,6 - 1,0 mmol/l
  • Carbamazepine en (in mindere mate) valproaat Deze medicijnen zijn vooral onderzocht bij patiënten die al eerder met lithium waren behandeld en daarop niet reageerden of ernstige bijwerkingen hadden ondervonden. Er is onvoldoende onderzoek verricht naar de profylactische werking van beide middelen. In een Nederlands onderzoek bleek na twee jaar lithium effectiever te zijn dan carbamazepine. Bij onvoldoende respons op lithium kan lithium of gecombineerd Bloedspiegel carbamazepine 6 - 10 mg/l; bloedspiegel valproaat 60 - 100 mg/l

 

Behandeling rapid cycling beloop

Een rapid cycling verloop wordt gedefinieerd als: ten minste vier episodes van een stemmingsstoornis (depressie, manie, hypomanie of mengvorm) binnen twaalf maanden. In de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) wordt geadviseerd om eventueel gebruikte antidepressiva te staken, aangezien deze worden beschouwd als een belangrijke risicofactor voor het ontstaan en onderhouden van rapid cycling. Rapid cycling wordt behandeld met een stemmingsstabilisator. Lithium is minder effectief bij rapid cycling, maar carbamazepine en vooral valproaat zijn effectief. Indien, ondanks gebruik ven een stemmingsstabilisator, episodes blijven optreden, kan of een andere stemmingsstabilisator gekozen worden of er kunnen er twee gebruikt worden. Mocht dat onvoldoende effect hebben zijn er nog de volgende opties:

  • Drie stemmingsstabilisatoren
  • Toevoegen aan stemmingsstabilisator(en) van een atypisch antipsychoticum (met name wanneer manieën op de voorgrond staan)
  • Toevoegen aan stemmingsstabilisator(en) van een MAO-remmer (met name wanneer depressies op de voorgrond staan)
  • Toevoegen aan stemmingsstabilisator(en) van schildklierhormoon (T3 of T4) Veel onderzoekers adviseren om TSH (thyroïd stimulerend hormoon) aan de lage kant te brengen.
  • Ander anti-epilepticum (lamotrigine = Lamictal® )
  • Caliciumantagonist
  • ECT (elektroconvulsietherapie)

 

Alcohol- en middelenmisbruik

  • Symptomen door stimulerende middelen Gebruik van stimulerende middelen, zoals amfetamine en cocaïne, kan leiden tot symptomen die klinisch nauwelijks te onderscheiden zijn van een manie of hypomanie.
  • Verergeren klachten door middelenmisbruik Een bipolaire stoornis kan verergeren als gevolg van het middelengebruik en de complicaties van het misbruik kunnen het beloop van de aandoening nadelig beïnvloeden en zeer onvoorspelbaar maken.
  • Onttrekkingsverschijnselen Onttrekkingsverschijnselen van stimulerende middelen gaan vaak gepaard met depressieve klachten.
  • Alcoholmisbruik alcoholmisbruik komt vaak voor bij patiënten met een bipolaire stoornis. Ongeveer 1/3 van alle patiënten met een bipolaire I stoornis en 1/5 van alle patiënten met een bipolaire II stoornis is verslaafd (of verslaafd geweest) aan alcohol. Alcoholisme moet bij de bipolaire stoornis meer worden gezien als een co-morbide factor dan als oorzakelijke factor. De diagnostiek wordt bemoeilijkt doordat vroege stemmingstoornissen worden toegeschreven aan het alcoholmisbruik hetgeen tot een latentietijd in de diagnostiek van 9 of 10 jaar leidt. Alcoholmisbruik heeft eveneens een nadelige invloed op het beloop van de stoornis en verdubbelt wellicht de kans op suïcide.

 

 

Oorzaken bipolaire stoornis

Over de oorzaken van bipolaire stoornissen is de kennis vooralsnog beperkt, maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat het gaat om een samenspel van verschillende factoren.

 

Biochemische factoren

Onderzoek heeft uitgewezen dat sprake is van een verstoring van de balans van bepaalde stoffen in de hersenen.

 

Biogenetische factoren

Vergeleken met de algemene populatie hebben eerstegraads familieleden van patiënten met een bipolaire stoornis een zevenmaal grotere kans op deze aandoening en een tweemaal grotere kans op een unipolaire stoornis. Dit wijst echter niet zonder meer op erfelijkheid, want niet alleen genen maar ook omgeving worden gedeeld. Uit onderzoek bij eeneiige tweelingen blijkt dat als er één een bipolaire stoornis heeft, dit in ongeveer 70 procent bij de ander ook het geval is. Bij twee-eiige tweelingen is dat slechts rond de 30 procent. Het delen van alle genen verhoogt dus het risico tweemaal ten opzichte van het delen van de helft van de genen. Niet alleen de kans op een bipolaire stoornis is verhoogd bij tweelingen waarvan één een bipolaire stoornis heeft; ook psychoses, andere stemmingsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen alsmede suïcide komen vaker voor. Wanneer de definitie van een bipolaire stoornis strikt wordt gehanteerd, is sprake van 58 procent overeenkomst bij eeneiige tweelingen. Bij een ruime definitie loopt dit op tot 84 procent. Bij twee-eiige tweelingen van hetzelfde geslacht gaat het om respectievelijk 17 en 35 procent. Uit het onderzoek bij tweelingen kan worden geconcludeerd dat de etiologie slechts ten dele genetisch is. Een genetische aanleg leidt echter niet altijd tot manifestatie van de ziekte; de penetratie is niet 100 procent. Bovendien varieert de expressie; dezelfde genetische aanleg kan leiden tot een aantal klinisch verwante aandoeningen. Dit betekent dat een overeenkomst van één op één tussen genotype en fenotype ontbreekt, waardoor er geen sprake is van Mendeliaanse overerving. Waarschijnlijk is er net als bij vele andere aandoeningen zoals hypertensie, de ziekte van Alzheimer en diverse vormen van kanker sprake van genetische heterogeniteit; meerdere genen spelen een rol. Mogelijk is er wel één gen dat een grote gevoeligheid voor de ziekte bepaalt.

 

Psychosociale factoren

Ingrijpende negatieve (echtscheiding, dood, verlies van werk etc.) en positieve gebeurtenissen (krijgen van een kind, promotie) kunnen veel spanning (stress) oproepen. Veel stress bij iemand die er gevoelig voor is, kan leiden tot een depressie of een manie.

 

Psychische factoren

Naast de genoemde factoren is het verleden (geschiedenis) van grote invloed op hoe iemand denkt, voelt en handelt, wat zijn of haar normen en waarden zijn, hoe hij of zij met zichzelf en anderen omgaat. Met name het leren inslikken van boosheid speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een depressie. Onverwerkte ervaringen uit het verleden leiden onder meer tot het blokkeren van pijnlijke gevoelens die horen bij die ervaringen. Het blokkeren van die pijnlijke gevoelens draagt ook weer bij tot het ontstaan van een depressieve of manische episode.

 

Organische factoren

Volgens de DSM-IV mag een (hypo)manische episode die wordt geluxeerd door een (genees)middel of een somatische aandoening niet meetellen voor de diagnose (primaire) bipolaire stoornis. Veel internationale deskundigen op het gebied van de bipolaire stoornis zijn het hier echter niet mee eens. Zij wijzen erop dat het niet uitmaakt waardoor een ziekte-episode wordt geluxeerd (stress, medicatie, slaapgebrek enzovoort), want er is immers aangetoond dat er sprake is van een kwetsbaarheid voor de bipolaire stoornis. Een (hypo)manische episode die wordt geluxeerd door een (genees)middel of een somatische aandoening wordt wel een secundaire of organische stemmingsstoornis genoemd.

 

Mogelijke oorzaken van een secundaire of organische stemmingsstoornis:

  • Drugs Bijvoorbeeld: amfetaminen, cocaïne
  • Medicijnen Bijvoorbeeld: antidepressiva, isoniazide (middel tegen tuberculose), levodopa (middel tegen Parkinson), steroïden
  • Lichamelijke aandoening Bijvoorbeeld: hyperthyroïdie (te snel werkende schildklier), MS, slaaponthouding, (temporale) epilepsie, hersentumor, encephalitis (hersenontsteking), syphilis van het centraal zenuwstelsel
  • Veranderingen in het circadiane (24-uurs) ritme, bijvoorbeeld door ploegendiensten, doorwaakte nachten en jetlag