Depressie

 

 

Depressie Centrum

 

Inleiding

Een depressie is een heftige neerslachtigheid, met als kernsymptomen: een sombere stemming, vermoeidheid, verlies van energie, initiatief, plezier en interesse. Naast deze symptomen kunnen er verschillende andere klachten zijn. Iedereen voelt zich wel eens moe, somber en lusteloos, heel normale klachten die optreden als reactie op tegenvallers, verlies en andere vervelende gebeurtenissen in het leven. Vaak gaat het om een relatief kortdurende periode van neerslachtigheid in tegenstelling tot de neerslachtigheid bij depressie, die heviger is en veel langer duurt en het dagelijks functioneren aantast.

Voorkomen Van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar heeft 6% een depressie of heeft er een recent gehad, een op de zeven krijgt ooit een depressie. Dat betekent dat er op elke duizend volwassen Nederlanders tot 65 jaar, 27 mensen zijn die dit jaar voor het eerst of opnieuw (na minimaal een jaar klachtenvrij geweest te zijn) een depressie krijgen. Depressie komt bij vrouwen tweemaal vaker voor dan bij mannen. Dat verschil zou verklaard kunnen worden doordat vrouwen eerder geneigd zijn hulp zoeken en mannen eerder geneigd zijn om de depressie weg te drinken: meer mannen dan vrouwen zijn aan alcohol verslaafd.

De incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van depressie tijdens zwangerschap varieert van 8 tot 10%. Depressie komt het meest voor tussen de 25 en 45 jaar en minder bij ouderen en kinderen.

Van alle mensen die ooit ene depressie hebben gehad, kreeg 40% de stoornis tussen hun 15e en 35e levensjaar.

 

Symptomen depressie

 

A. Psychologische symptomen

• depressieve stemming neerslachtigheid, bedroefdheid, somberheid, hopeloosheid, gedeprimeerdheid; soms is die verlaagde stemming 's ochtend het ergste ("dagschommelingen")

• anergie vermoeidheid, verlies van energie, initiatief en kracht

• gevoel angst is vaak een kenmerkend gevoel bij een depressie; soms is er sprake van een sterke afvlakking van gevoelsleven: men voelt niets meer, geen verdriet, vreugde, angst of blijheid.

• formele denkstoornissen (stoornissen van de vorm van het denken) problemen met concentreren en geheugen, denkremming en besluiteloosheid

• inhoudelijke denkstoornissen gedachten over schuld, zelfverwijt, waardeloosheid en verlies van zelfrespect

 

B. Gedragsmatige symptomen

 

• sociaal terugtrekgedrag, verlies van interesse in de omgeving

• anhedonie verlies van het vermogen plezier te beleven

• psychomotore agitatie of remming onrustig of juist geremd gedrag

• verminderde productiviteit

• suïcidaliteit

• huilbuien 

 

C. Functionele symptomen (vitale of biologische functies)

• eetstoornissen afgenomen (meestal) of toegenomen eetlust

• slaapstoornissen in- en of doorslaapstoornissen, vroeg wakker worden, of juist slaapzucht

• seksuele stoornissen verminderde behoefte (libidoverlies)

• lichamelijke klachten obstipatie (meestal) of diaree

 

D. Psychotische Symptomen

  • In 10 à 15% van de depressies is er sprake van psychotische kenmerken, d.w.z. er is een gestoorde toetsing van de realiteit. Dit uit zich bij een psychotische depressie meestal in wanen (oncorrigeerbare gedachtedwalingen). Meestal is de inhoud van die wanen in overeenstemming met de depressieve stemming (stemmingscongruent): de thema's staan in het teken van persoonlijke tekortkomingen, falen, schuld, dood, straf of nihilisme.
  • Vroeger werd een dergelijke psychotische depressie ook wel een melancholie genoemd.

 

DSM-IV-TR criteria depressieve episode

A. Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren; ten minste een van de symptomen is ofwel depressieve stemming, ofwel verlies van interesse of plezier.

 

  • depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit subjectieve mededelingen (bijvoorbeeld voelt zich verdrietig of leeg) ofwel observatie door anderen (bijvoorbeeld lijkt betraand) N.B.: Kan bij kinderen of adolescenten ook prikkelbare stemming zijn
  • duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen)
  • duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoename (bijvoorbeeld meer dan vijf procent van het lichaamsgewicht in één maand), of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust N.B.: Kan bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename
  • insomnia (slapeloosheid) of hypersomnia (overmatige slaap en slaperigheid) bijna elke dag
  • psychomotorische agitatie of remming (waarneembaar door anderen en niet alleen maar een subjectief gevoel van rusteloosheid of vertraagdheid), bijna elke dag
  • moeheid of verlies van energie, bijna elke dag
  • gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ziek zijn), bijna elke dag
  • verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid (ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen), bijna elke dag
  • terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees dood te gaan), terugkerende suïcide-gedachten zonder dat er specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen

 

B. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemengde episode

C. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen

D. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hypothyroïdie = verlaagde schildklierwerking)

E. De symptomen zijn niet eerder toe te schrijven aan een rouwproces, dat wil zeggen na het verlies van een dierbaar persoon zijn de symptomen langer dan twee maanden aanwezig geweest of zijn zij gekarakteriseerd door duidelijke functionele beperkingen, ziekelijke preoccupatie met gevoelens van waardeloosheid, suïcide-gedachten, psychotische symptomen of psychomotorische remming.

 

Bijzondere typen depressie

• Depressie met atypische kenmerken

• Bipolaire depressie

Ernst

 

  • Licht Weinig of niet meer symptomen dan nodig om de diagnose te stellen en symptomen die slechts leiden tot geringe beperkingen in het beroepsmatig functioneren of in de normale sociale activiteiten of relaties met anderen.
  • Matig Symptomen of functionele beperkingen tussen "licht en ernstig".
  • Ernstig zonder psychotische kenmerken Verschillende symptomen, meer dan nodig om de diagnose te stellen, en symptomen die duidelijk interfereren met het beroepsmatig functioneren, of met de gewone sociale activiteiten of relaties met anderen.
  • Ernstig met psychotische kenmerken wanen of hallucinaties.

 

 

Verloop depressie

Inleiding

Een depressie kan geleidelijk ontstaan, maar ook acuut, d.w.z. van het ene op het andere moment. Een onbehandelde depressie heeft een grillig verloop. Een depressie is soms eenmalig, maar meestal heeft men last van meerdere depressieve episoden. Ambulant (niet opgenomen patiënten)

Gemiddeld duurt een niet behandelde depressie acht maanden. De helft van de episodes is korter dan drie maanden, 20% duurt langer dan twee jaar. Bij 40% keert de depressie binnen twee jaar terug.

Klinisch (opgenomen patiënten)

Opgenomen patiënten met een depressie hebben vaak ernstiger symptomen. De prognose bij deze groep is slechter. Ongeveer 60% van de opgenomen patiënten wordt binnen vijftien jaar opnieuw voor een depressie opgenomen, 10% pleegt suïcide en maar 20% blijft klachtenvrij.

 

Oorzaken depressie

 

Inleiding

Er is niet één oorzaak voor een depressie aan te wijzen, het is een combinatie van factoren.

Biochemische factoren

Onderzoek heeft uitgewezen dat er bij een depressie sprake is van een verstoring van de balans van bepaalde stoffen (serotonine en noradrenaline) in de hersenen.

 

Biogenetische factoren (individuele kwetsbaarheid)

Het blijkt dat er ook een erfelijke component van belang is. Als één van een eeneiige tweeling een depressie heeft, heeft de ander een kans van 60% op een krijgen van een depressie, bij twee-eiige tweelingen is dat 20%. Kinderen van ouders met een depressie hebben een driemaal zo grote kans om zelf depressief te worden.

Psychosociale factoren (omgevingsfactoren)

Ingrijpende negatieve (echtscheiding, dood, verlies van werk etc.) en positieve gebeurtenissen (krijgen van een kind, promotie) kunnen veel spanning (stress) oproepen. Veel stress bij iemand die er gevoelig voor is, kan leiden tot een depressie. Het sociale leven is ook van belang bij het ontstaan van een depressie. Als het sociale leven bevredigend is, kan dat bijdragen aan het voorkomen en genezen van een depressie. Met andere woorden van belang is goede vrienden, een stabiele relatie en bevredigend werk of bezigheden.

Psychische factoren (levensgebeurtenissen)

Onverwerkte traumatische jeugdervaringen leiden onder meer tot het blokkeren van pijnlijke gevoelens die horen bij die ervaringen. Het blokkeren van die pijnlijke gevoelens draagt bij tot het ontstaan van een depressie. Het meemaken van traumatische gebeurtenissen vergroot de kans op een depressie.

 

Organische factoren

  • Stemmingsstoornis door een middel Sommige medicijnen (bijvoorbeeld sommige medicijnen tegen een hoge bloeddruk en slaapmiddelen) en diverse drugs (bijvoorbeeld alcohol, amfetamine en cocaïne) kunnen een depressie (en een manie) veroorzaken
  • Stemmingsstoornis door een somatische aandoening Sommige lichamelijke aandoeningen (bijvoorbeeld hersenbloeding en schildklieraandoeningen ) kunnen een depressie (en een manie) veroorzaken

 

Seizoensgebonden patroon DSM-IV-TR criteria:

A. Er is geregeld een verband in de tijd tussen enerzijds het begin van een depressieve episode en anderzijds een bepaalde periode in het jaar (bijvoorbeeld het geregeld ontstaan van een depressieve episode in de herfst of winter).

B. Volledige remissies (of wisseling van een depressie naar manie of hypomanie) komen eveneens voor in een karakteristieke periode van het jaar (bijvoorbeeld depressie verdwijnt in de lente).

C. Gedurende de laatste twee jaar zijn er twee depressieve episodes voorgekomen die een seizoensgebonden relatie laten zien zoals gedefinieerd in de criteria A en B en in diezelfde periode zijn er geen seizoensgebonden depressieve episodes geweest.

D. De seizoensgebonden depressieve episodes (zoals hierboven beschreven) overtroffen wezenlijk in aantal het aantal niet-seizoensgebonden depressieve episodes die in het leven van betrokkene voorkomen zijn.

 

Een gangbare theorie voor het ontstaan is die van de verstoorde biologische klok (dag- en nachtritme). Via het netvlies krijgen we zonlicht binnen, dat via de pijnappelklier tot chemische processen in de hersenen leidt. De stoffen die daar aangemaakt worden (bijvoorbeeld melatonine) regelen onze biologische klok. Iedereen maakt dat 's avonds aan, patiënten met een winterdepressie maken deze stof overdag al in grote hoeveelheden aan. Het melatoninegehalte heeft weer effect op het serotoninegehalte. Er wordt gedacht dat winterdepressiepatiënten extra veel licht nodig hebben om de biologische klok goed te regelen. De behandeling bestaat uit lichttherapie.

 

Beoordelingsschalen

Om het effect van een behandeling (bijvoorbeeld met een antidepressivum) te meten zijn er vragenlijsten ontwikkeld. Vanaf het begin tot het einde van de behandeling worden een of meerdere van die vragenlijsten ingevuld. Mede aan de hand van de uitkomsten kan redelijk objectief worden bepaald of die behandeling succesvol is. Ook worden vragenlijsten of beoordelingsschalen gebruikt om de ernst in te schatten.

Behandeling depressie

 

Informatie

In de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is ondermeer het recht op informatie vastgelegd. De patiënt heeft recht op informatie in begrijpelijke taal, over zijn of haar ziekte, de behandeling, de gevolgen en risico's van die behandeling en over eventuele alternatieve behandelingen. De zorgverlener is verplicht de patiënt deze informatie te verschaffen.

Farmacotherapie

Medicatie bestaat meestal voornamelijk uit eenantidepressivum, soms wordt (tijdelijk) een benzodiazepine voorgeschreven tegen angst en slecht slapen. Als het antidepressivum na circa zes weken geen effect heeft wordt vaak overgeschakeld naar een ander antidepressivum. Bij een psychotische depressie wordt naast het antidepressivum een antipsychoticum gegeven. De werkzaamheid van antidepressiva, ten opzichte van een placebo, in de acute behandeling van depressie is beperkt: in de acute fase bij 50-55 % van de patiënten met een depressie, vergeleken met een respons van 30-35 % op placebo.

 

Psychotherapie

Een aantal vormen van psychotherapie is werkzaam is bij de behandeling van een depressie.

Ze zijn ongeveer even effectief als medicatie. Onderzoek heeft uitgewezen dat de combinatie van medicatie en psychotherapie de beste resultaten bij de behandeling van een depressie geeft.

Er zijn vele vormen van psychotherapie, belangrijker dan de keuze van de therapievorm, is de keus van de therapeut. Ga daarbij op uw gevoel af, als het niet klikt bespreek dat met de therapeut en maak desnoods een afspraak met een ander.

 

Twee veelgebruikte vormen van psychotherapie bij depressie zijn:

  • Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT) IPT ziet in een depressie een op jeugdervaringen gestoelde, inadequate reactie op situaties waarin de bestaanszekerheid op het spel staat. Doel van de therapie is die inadequate reactie door doelmatiger gedrag te vervangen. De jeugdervaringen worden niet besproken; IPT richt zich uitsluitend op het heden. Eerst worden de manieren waarop de patiënt met de bedreigende situatie omgaat, zijn gevoelens, gedachten en verwachtingen, zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht. Vervolgens wordt hem uitgelegd dat zijn reacties passen bij een depressie, een ziekte die over het algemeen een goede prognose heeft maar tijdelijk leidt tot sociale beperkingen. Samen met de patiënt probeert de behandelaar de activiteiten van de patiënt te ordenen in belangrijkheid, na te gaan welke situaties de klachten vergroten en welke deze verminderen.
  • Zo kunnen activiteiten met een lage prioriteit komen te vervallen. De patiënt krijgt het advies belastende situaties in het begin maar te vermijden en situaties met een positief effect na te streven. Impliciet geeft dit aan dat de patiënt in belangrijke mate greep kan hebben op de stresserende omstandigheden. Tijdens de behandeling worden één of twee problemen op relationeel oftewel interpersoonlijk gebied nader geëxploreerd. Vaak gaat het om abnormale rouwreacties, strijd tussen personen over sociale rollen, moeizame overgangen van de ene sociale rol naar de andere (levensfaseproblematiek) en sociale tekortkomingen.
  • Cognitieve Gedragstherapie (CT)

 

Elektroconvulsietherapie (ECT) In bijzondere gevallen is ECT geïndiceerd:

  • indien een snelle respons gewenst, zoals bij ernstige suïcidaliteit, weigering voedsel of vocht
  • bij een depressie met psychotische kenmerken
  • indien er sprake is van resistentie voor medicatie
  • indien medicatie gecontra-indiceerd is

 

Lichttherapie

Lichttherapie wordt toegepast bij patiënten met een zogenaamde winterdepressie. Het idee is om een winterdag met kunstmatig zonlicht te verlengen tot een zomerdag met volspectrumlicht (licht dat is samengesteld uit alle kleuren van de zon, met de intensiteit van zonlicht op een normale heldere dag). De intensiteit van dit volspectrumlicht is 10.000 lux. Het volspectrumlicht is in speciale lichtbakken ingebouwd, die worden gebruikt voor lichttherapie (circa vier weken dertig minuten per dag voor een lichtbak). Bij zo'n tachtig procent van de winterdepressiepatiënten verdwijnen hierdoor de klachten geheel of gedeeltelijk. Naast toepassing door sommige RIAGG's en ziekenhuizen, kan men ook zelf een lichtbak kopen of huren.

 

Runningtherapie

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat runningtherapie effectief is in het verminderen van ontstemming bij depressieve patiënten.

 

Sint-Janskruid (Hypericum perforatum)

Sint-Janskruid (bijvoorbeeld Solgar®) wordt aanbevolen bij milde tot matig ernstige depressies. Belangrijk is dat het Sint-Janskruid professionele hulp niet mag en kan vervangen. Sint-Janskruid lijkt effectiever dan een placebo bij de kortdurende behandeling van milde tot matig ernstige depressies. Bijwerkingen treden significant minder vaak op in vergelijking met de eerste generatie tricyclische antidepressiva. De kanttekening bij deze positieve resultaten is dat er maar relatief weinig onderzoek is verricht naar de effectiviteit en bijwerkingen van Sint-Janskruid. In één dubbelblind onderzoek (in 2000) bleek Sint-Janskruid even effectief als sertraline bij milde tot matig ernstige depressies. In 1996 werden in een artikel 23 onderzoeken met een totaal van 1757 ambulante patiënten met milde tot matig ernstige depressies geëvalueerd. Sint-Janskruid bleek statistisch significant superieur aan een placebo en even effectief als een standaard antidepressivum. Het gebruik van Sint-Janskruid of van preparaten met Sint-Janskruid erin, kan de werking van geneesmiddelen verminderen. Het kruid kan onder meer de werking van bepaalde HIV-geneesmiddelen, de anticonceptiepil en antistollingsmiddelen reduceren. Daarom raadt het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het gebruik van Sint-Janskruid in combinatie met geneesmiddelen af. Mensen die zowel medicijnen als Sint-Janskruid gebruiken, wordt geadviseerd contact op te nemen met hun apotheker, huisarts of specialist en niet zelfstandig het gebruik te staken. Vrouwen die alleen een anticonceptiepil gebruiken kunnen wel zelfstandig stoppen met het innemen van Sint-Janskruid. De standaarddosis van Sint-Janskruid is drie maal per dag 300 mg. Idealiter zit er 2 à 3 procent hyperforine in of 0,3 procent hypericine. Op de verpakking moet precies staan wat de bestanddelen van het product zijn. Dosering en duur van het gebruik hangen af van de reden waarvoor u het middel gebruikt.

Transcraniële magnetische stimulatie (TMS) Omega-3-vetzuren

Visolie staat steeds meer in de belangstelling wegens mogelijke gunstige effecten van de daarin aanwezige omega-3-vetzuren. Uit een recent literatuuronderzoek met behulp van PubMed (1966-maart 2006) kwam naar dat het grootste deel van epidemiologisch en vetzuurconcentratieonderzoek in de richting wijst van een verband tussen omega-3-vetzuren en stemmingsstoornissen, hoewel niet alle resultaten eensluidend zijn. In enkele klinische onderzoeken werd een positief effect gevonden van behandeling met omega-3-vetzuren, maar het aantal onderzochte proefpersonen was klein en bovendien werden ook negatieve resultaten gevonden.

 

Bron: Hulpgids VWS

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb